Contacteer ons

Hoe gasflessen opslaan?

Voor Vlaanderen werd de regelgeving omtrent de opslag van gasflessen opgenomen in het Vlarem II Hieronder kunt u reeds een deel terugvinden
Daarnaast zijn ook de veiligheidsinformatiebladen een hulpmiddel. In rubriek 7 staat omschreven hoe men gasflessen moet hanteren en opslaan. Neem deze dus steeds door bij aankoop van gasflessen
Let ook steeds op de specifieke eisen/voorwaarden die in de vergunning werden opgenomen.

HIERONDER
Artikel 5.17.3.1.1.

§3:De volgende voorschriften worden met betrekking tot de opslag van gassen in acht genomen:
1. de gassen mogen niet buiten de daartoe bestemde opslagruimte worden opgeslagen;
2. de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te vermijden dat gassen met elkaar of met andere stoffen in contact komen waarbij ofwel:
a) gevaarlijke chemische reacties kunnen plaatsvinden;
b) gassen met elkaar kunnen reageren onder vorming van schadelijke of gevaarlijke gassen en dampen;
c) gassen samen ontploffingen of branden kunnen veroorzaken.

Subafdeling 5.17.3.2. Opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten
Artikel 5.17.3.2.1.
Deze subafdeling is van toepassing op de inrichtingen, vermeld in rubriek 17.1.2.1 van de indelingslijst.
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van:
“Opmerking:

De gebruikte verplaatsbare recipiënten moeten worden meegeteld voor de bepaling van het gezamenlijke waterinhoudsvermogen.

Verplaatsbare recipiënten aangeschakeld aan verplaatsbare verbruikstoestellen, worden niet meegeteld. Verplaatsbare recipiënten aangeschakeld aan vaste verbruikstoestellen,
worden evenmin meegeteld als het waterinhoudsvermogen van de recipiënt of van de flessenbatterij minder dan 300 liter bedraagt.
1° 300 liter tot en met 1000 liter: klasse 3 (melding)
2° meer dan 1000 liter tot en met 10.000 liter: klasse 2 (gemeentelijke vergunning)
3° meer dan 10.000 liter: klasse 1 (provinciale vergunning)”
Hier
Artikel 5.17.3.2.2. Veiligheidsscherm

§1. “Het veiligheidsscherm is ofwel van metselwerk met een dikte van tenminste 18 cm, ofwel van beton met
een dikte van tenminste 10 cm, ofwel van enig ander materiaal met een dikte die een equivalente vuurweerstandscoëfficiënt heeft. Voor de opslagplaatsen in open lucht tot en met een waterinhoud van 10.000 l volstaat een dicht en onbrandbaar scherm.”
§2. Het scherm heeft een hoogte van minimaal 2 m en overschrijdt de maximale hoogte van de opgeslagen recipiënten met minimaal 0,5 m.

Artikel 5.17.3.2.3. Inrichting opslagplaatsen

§ 1. “Als er in de inrichting gassen gerangschikt in verschillende groepen, vermeld in artikel 5.17.3.1.1, §4, worden opgeslagen, wordt de opslagplaats verdeeld in verschillende stockeringszones,
waarbij in elke stockeringszone enkel gassen gerangschikt in eenzelfde groep mogen worden gestockeerd.”
Tussen deze verschillende stockeringszones bestaan minimum de afstanden, vermeld in artikel 5.17.3.2.4.
§ 2. “In afwijking van paragraaf 1 mogen gassen gerangschikt in verschillende groepen, vermeld in artikel 5.17.3.1.1, §4, wel samen in eenzelfde stockeringszone worden gestockeerd op
voorwaarde dat de minimumafstand, vermeld in artikel 5.17.3.2.4, tussen deze groepen nul meter bedraagt.”
§ 3. De lege recipiënten worden binnen hun respectieve stockeringszones opgeslagen op een hiervoor voorbehouden plaats die als dusdanig duidelijk is aangegeven.
§ 4. “De stockeringszones worden aangegeven door middel van wanden, veiligheidsschermen, markeringen op de grond, kettingen of vaste afbakeningen op 1 m hoogte.
Als de opslagplaats zich in een gebouw of op een plaats bevindt dat/die voor het publiek vrij toegankelijk is, wordt deze opslagplaats of de stockeringszones afgesloten
met een hekwerk van onbrandbaar materiaal van ten minste twee meter hoogte, of worden de recipiënten opgeslagen in afsluitbare metalen kooien.”
§ 5. In de opslagplaatsen en in de zones die begrensd zijn door de veiligheidsafstanden en de schermen, vermeld in artikel 5.17.3.2.4, is het verboden enige overtappingsoperatie uit te voeren.

Artikel 5.17.3.2.4. Scheidingsafstanden voor open en gesloten opslagplaatsen
§ 1. “Tussen een stockeringszone voor gassen gerangschikt in een welbepaalde groep van de groepen, vermeld in artikel 5.17.3.1.1, §4, enerzijds en de stockeringszones voor gassen gerangschikt in andere dan de groepen, vermeld in artikel 5.17.3.1.1, §4, alsmede de elementen, vermeld in bijlage 5.17.1, anderzijds, bestaat een minimale scheidingsafstand, uitgedrukt in m, zoals in bijlage 5.17.1 aangegeven. Afhankelijk van de opslagcapaciteit gelden overeenkomstig deze bijlage verschillende scheidingsafstanden.
De te hanteren scheidingsafstand tussen twee elementen is de grootste van de afstanden vermeld in de tabel van bijlage 5.17.1. (bijvoorbeeld 600 l gas gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 van groep 1 ten opzichte van 3000 l gas gekenmerkt door gevarenpictogram GHS03 van groep 3 geven twee meter scheidingsafstand voor groep 1 ten opzichte van groep 3 en tevens vijf meter voor groep 3 ten opzichte van groep 1; de in acht te nemen minimumafstand is in dit geval dus vijf meter).”
§ 2. “De scheidingsafstanden, vermeld in pargaraaf 1, mogen verminderd worden door de constructie van een veiligheidsscherm, op voorwaarde dat de afstand, die horizontaal omheen dit scherm wordt gemeten, tussen de beschouwde stockeringszone en voornoemde zones en elementen, gelijk is aan of meer bedraagt dan de in minimale scheidingsafstanden,
vermeld in paragraaf 1.”
Samenvatting
Afstand Brandbaar Giftig Oxiderend Inert
Brandbaar – 5/0* 1) 2/5 0
2) 5
3) 7,5
Gifitig 5/0* – 0 0
Oxiderend 1) 2/5 0 – 0
2) 5
3) 7,5
Inert 0 0 0 0
Limieten eigendom 1) 3 7,5 2 2
2) 5
3) 7,5
Lokalen zonder open vuurverbod 1) 3 7,5 5 2
2) 5
3) 7,5
Opslag brandbare stoffen 5 5/2* 5 2
Opslag brandbare vloeistoffen bovengronds 5 5/2* 5 2
Opslag vloeistoffen en vaste stoffen gekenmerkt door GHS02 bovengronds 7,5 7,5/2* 7,5 2
Opslag vloeistoffen en vaste stoffen gekenmerkt door GHS02 ondergronds 2 0 0 0
Tank vloeibare zuurstof 1) 5 2 2 2
2) 7,5
3) 7,5
Tank vloeibare stikstof of argon 2 2 2 2
Tank vloeibare waterstof 1) 5 7,5/2* 7,5 2
2) 7,5
3) 7,5

° de onder 1) vermelde minimumafstand geldt voor opslagcapaciteiten tot maximum 1000 l
° de onder 2) vermelde minimumafstand geldt voor opslagcapaciteiten van meer dan 1000 l tot en met 5000 l
° de onder 3) vermelde minimumafstand geldt voor opslagcapaciteiten van meer dan 5000 l
De voormelde opslagcapaciteiten betreffen de inhouden van de gasrecipienten van de groep of de subgroep en niet van het totaal van de opgeslagen gasrecipiënten
* de afstand van 2 m geldt voor open opslagplaatsen en de afstand van 5 m geldt voor gesloten opslagplaatsen voor gassen

Artikel 5.17.3.2.5. Bouw van de open opslagplaatsen
§ 1. De vloer van de open opslagplaats bestaat uit een weerstandbiedend en voor bodemverontreinigende gassen ondoordringbaar materiaal en is aldus aangelegd dat de stabiliteit van de recipiënten verzekerd is.
§ 2. De vloer van de opslagplaats, waar gassen van groep 1, groep 2, groep 3 -met uitzondering van niet-diepgekoelde gassen, die naast gevarenpictogram GHS04, enkel en alleen gekenmerkt worden door gevarenpictogram GHS03 – of diepgekoelde gassen van groep 4 worden opgeslagen met een soortelijk gewicht groter dan dat van lucht, mag over zijn hele oppervlakte niet lager liggen dan het belendende terrein en mag noch openingen noch holten of geulen bevatten, tenzij voor de afvoer van hemelwater indien een hydraulisch bediend afvoerslot of gelijkwaardig materieel is voorzien. Deze voorschriften gelden eveneens binnen de zone afgebakend door scheidingsafstanden, vermeld in artikel 5.17.3.2.4.
§ 3. Als de open opslagplaats gassen van groep 1 bevat, is het eventueel aanwezige dak gebouwd uit onbrandbare materialen en mag hoe dan ook slechts voor maximaal 20 % bestaan uit doorschijnend en zelfdovend materiaal.

Artikel 5.17.3.2.6. Bouw van de gesloten opslagplaatsen
§ 1. De vloer van de opslagplaats bestaat uit een weerstandbiedend en ondoordringbaar materiaal en is aldus aangelegd dat de stabiliteit van de recipiënten verzekerd is.
§ 2. “De opslagplaats mag niet ingericht zijn in een kelderverdieping, noch onder noch boven bewoonde lokalen. De vloer van de opslagplaats mag over zijn hele oppervlakte evenmin lager gelegen zijn dan het belendende terrein en mag noch openingen, noch holten of geulen bevatten.
Deze voorschriften gelden eveneens binnen de zone afgebakend door de scheidingsafstanden, vermeld in artikel 5.17.3.2.4.”
§ 3. “Als de gesloten opslagplaats gassen van groep 1 bevat, is het eventueel aanwezige dak gebouwd uit onbrandbare materialen en mag hoe dan ook slechts voor maximaal 20 %
bestaan uit doorschijnend en zelfdovend materiaal.”
§ 4. De lokalen die als gesloten opslagplaatsen dienen, zijn volledig gebouwd uit onbrandbare materialen.
De wanden van de lokalen die dienst doen als gesloten opslagplaats beantwoorden aan de voorschriften van artikel 5.17.3.2.2.
De deuren draaien naar buiten open. Het gebruik van rollende panelen of rolluiken is nochtans toegelaten op voorwaarde dat ze onbrandbaar zijn en dat deze panelen, rolluiken, of de opslagplaats een of meer deuren bevatten die aan het hiervoor vermeld voorschrift voldoen.
De vensters hebben vaste ramen met gewapend glas.
De veiligheidsschermen, tussenschotten of muren rondom de stockeringszones, reiken ofwel tot aan de zoldering of hebben een minimale hoogte van drie meter en overstijgen de gasrecipiënten met ten minste een meter.
§ 5. “De gesloten opslagplaatsen zijn zodanig opgevat dat een doelmatige verluchting verzekerd is. Openingen die een verbinding met de buitenlucht geven, zijn zowel kort bij de vloer als in het
bovenste gedeelte van elk afzonderlijk compartiment van de opslagplaats aangebracht. Deze openingen zijn voorzien van onbrandbaar traliewerk of rooster. De plaats en grootte van de openingen dienen in functie van de opslagcapaciteit oordeelkundig bepaald.”
Artikel 5.17.3.2.7. Verlichting
Voor de kunstmatige verlichting van de opslagplaatsen is alleen elektriciteit toegelaten.

Artikel 5.17.3.2.8. Verwarming
§ 1. Alleen verwarming door middel van vloeistof, stoom of hermetische elektrische apparaten is toegelaten evenals verwarmingssystemen die gelijkwaardige veiligheidswaarborgen bieden.
§ 2. De verwarmingstoestellen zijn zodanig geplaatst dat zij de wand van de gasrecipiënten niet overmatig kunnen opwarmen.

Artikel 5.17.3.2.9. Elektriciteit – Rook- en vuurverbod
§ 1. “In geval van stockering van gassen gerangschikt in groep 1, worden, met behoud van de toepassing van artikel 5.17.3.1.2, de elektrische apparaten, vermeld in paragraaf 1 en 2
van artikel 5.17.3.2.8, tot een minimum beperkt. Zij beantwoorden aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installatie voor een zone 2.”
§ 2. “In open en gesloten opslagplaatsen alsmede in de zones die begrensd zijn door de scheidingsafstanden of de schermen, vermeld in artikel 5.17.3.2.4, is het verboden te roken,
vuur te maken of gebruik te maken van toestellen met onbeschermd vuur of onbeschermde vlam, andere ontvlambare vaste stoffen van gevarencategorie 1 of 2, ontvlambare
vloeistoffen van gevarencategorie 1, 2 of 3, of brandbare stoffen op te stapelen, voor zover er zich recipiënten in deze opslagplaats bevinden.”
§ 3. De aanwezigheid van gassen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 (groep 1), en het verbod tot roken en vuur te maken wordt door reglementaire pictogrammen aangeduid.

Artikel 5.17.3.2.10. Toegang tot de opslagplaats
§ 1. Alleen de aangestelden hebben toegang tot de opslagplaats.
§ 2. Een duidelijk zichtbaar bericht verbiedt de toegang tot de opslagplaats aan de personen die vreemd zijn aan de inrichting en aan diegenen die er niet door hun beroepsbezigheden geroepen zijn.

Artikel 5.17.3.2.11. Verplaatsbare recipiënten
Subafdeling 5.16.4.2 is van toepassing op de verplaatsbare recipiënten aanwezig of opgeslagen in de inrichting.
Artikel 5.16.4.2.1.
Het is verboden verplaatsbare recipinten gevuld of bestemd om gevuld te worden met samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen:
1° boven de toegelaten lading te vullen;
2° te vullen die niet beantwoorden aan de op deze recipiënten toepasselijke produktvoorschriften.

Artikel 5.16.4.2.2.
“Met behoud van de toepassing van subafdeling 5.17.3.2 worden de acetyleengasflessen in de periode onmiddellijk volgend op het vullen, geplaatst onder een luifel of afdak teneinde ze te vrijwaren van de inwerking
van zonnestralen.”

Gevarenpictogrammen:
Art 5.17.3.1.1.§ 4.
“Voor de toepassing van deze afdeling worden de gevaarlijke gassen in een van de volgende vier groepen gerangschikt waarbij gevarenpictogram GHS02 voorrang heeft op gevarenpictogram GHS06,
gevarenpictogrammen GHS02 en GHS06 voorrang hebben op gevarenpictogram GHS03 en gevarenpictogrammen GHS02, GHS06 en GHS03 voorrang hebben op alle andere gevarenpictogrammen:”
1°Groep 1: gassen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02; propaan en butaan
2°Groep 2: gassen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS06;
3°Groep 3: gassen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS03;
4°Groep 4: de andere gassen, die niet vermeld zijn in groep 1 tot en met groep 3.